Op 15 april werd er een klein meisje geboren. Nog geen twee uur later kreeg sœur José een telefoontje van de rechtbank: het kindje moest onmiddellijk opgehaald worden. Haar ouders waren opgepakt en er was niemand om voor haar te zorgen. Met spoed werd ze op een brommer naar het opvanghuis gebracht.
Bij aankomst vroegen de kinderen meteen of het een meisje was. Zodra ze hoorden dat dit zo was, riepen ze unaniem één naam: Christel. Zonder aarzeling wilden ze haar naar mij vernoemen – een gebaar dat mij diep raakte. In Kisangani zeggen ze: Djina ni mutu, wat betekent “de persoon op wie ze lijkt”. Het was een enorme eer om deze naam aan haar te mogen geven.
Maanden later werden we geconfronteerd met een ander, hartverscheurend verhaal. Maximilien, nog geen jaar oud, bleef ondanks herhaalde ziekenhuis- en doktersbezoeken hoge koorts houden. Niets leek te helpen. Uiteindelijk konden de artsen niets meer voor hem doen, en hij overleed.
Zijn dood liet ons achter met een diep gevoel van onmacht. Niet omdat hij niet geholpen werd, maar omdat we wéten dat de juiste medische zorg zijn leven had kunnen redden. Dit is de harde realiteit in Congo. Waar een eenvoudige behandeling in België vanzelfsprekend is, kan een kind hier overlijden aan iets wat te voorkomen was.
Deze verhalen zijn niet zomaar gebeurtenissen. Ze herinneren ons eraan waarom Maison Maurice bestaat. Waarom we vechten voor betere zorg, bescherming en kansen voor de meest kwetsbare kinderen. We blijven doorgaan, voor Christel, voor Maximilien, en voor al die anderen die onze hulp nodig hebben.
